Rotterdam 29 april 1746 - 's-Hertogenbosch 8 januari 1803Werd te Leiden 2 mei 1761 als alumnus van het Staten-College en, na in juni 1766 tot lid van de Waalse Kerk te zijn aangenomen, 29 november 1768 als candidaat tot de heilige dienst voor de theologie ingeschreven. In het Album Amicorum van de latere Leidse hoogleraar H.A. Schultens (1749-1793) schreef hij 19 april 1767:
„L'amitié est faite pour le sage: les coeurs corrompus n'y ont aucun droit.
L'homme puissant a des esclaves, l'homme riche a des flatteurs,
L'homme de genie a des admirateurs, le sage seul a des amis.”
Thomas, Eloge du Cnancelier Daguesseau (BPL 1592 f83)
Na voltooiing van zijn studie werd Fallot in 1770 Waals predikant te Kleef, in 1773 te Frankenthal. Op 3 februari 1789 werd hij als tweede predikant bij de Waalse gemeente te Den Bosch beroepen, waar hij 28 juni 1789 werd geïnstalleerd. Reeds 13 januari 1790 werd hem het (onbezoldigde) hoogleraarschap in de gewijde welsprekendheid opgedragen, dat hij tot zijn dood heeft bekleed. Hij heet bedreven te zijn geweest in het maken van goed lopende verzen in het Latijn, Frans en Nederlands. De Latijnse elegie, die hij schreef bij gelegeheid van het bezoek van Koning Frederik Willem II van Pruisen (1744-1797) aan Kleef op 10 juni 1788 en die op satijn was gedrukt, is niet bewaard gebleven.
Bij de nadering van de Franse troepen in september 1794 is Fallot uit Den Bosch gevlucht en pas in april 1795 is hij op zijn post teruggekeerd. Waarschijnlijk is deze langdurige
| 322 |
afwezigheid mede de oorzaak geweest van de vertroebeling, die sindsdien in de verhouding van Fallot tot zijn collega als Waals predikant en als hoogleraar Ch.J. Gallé (1737-1811) en tot de Waalse kerkeraad is opgetreden. Op 7 maart 1796 nam de kerkeraad met de grootste verontwaardiging kennis van de handelswijze van Fallot, die, alvorens naar de synode te vertrekken, de kerkekas had verzegeld, hetgeen voor de gehele kerkeraad beledigend werd geacht. Het zegel werd verbroken en de inhoud van de kas (28 gld., 4 st.) in tegenwoordigheid van alle leden geteld. Besloten werd, Fallot met nadruk aan te sporen tot handhaving van eenheid en rust in de gemeente. Kort te voren had Fallot van de predikant P.I. de Fremery (1737-1820) vernomen, dat de Nederduitse gemeente een deputatie gezonden had om de in de stad aangekomen Franse volksvertegenwoordigers „met de revolutie” geluk te wensen, maar zijn voorstel om ook namens de Waalse gemeente gelukwensen te laten aanbieden werd 9 maart 1796 door de toch al geprikkelde kerkeraad met algemene stemmen verworpen. Later beweerde Fallot de woorden „met de revolutie” in dit verband niet te hebben gebruikt en tijdens een afwezigheid van zijn ambtgenoot Gallé widt hij gedaan te krijgen, dat die woorden 9 oktober 1796 in de Notulen van de kerkeraad vervangen werden door: „met hun aankomst in de stad”. Later werd hem door Gallé verweten, dat hij diens afwezigheid had aangegrepen om deze wijziging aannemelijk te maken. Gallé had zelf ook onenigheid met de kerkeraad en eiste 4 december 1796, dat deze Fallot over zijn langdurige afwezigheid met dezelfde gestrengheid zou onderhouden als waarmee hij zelf om dezelfde reden berispt was. Inderdaad schreef de kerkeraad 5 december 1796 aan Fallot, dat hij, na vijfweken weg te zijn geweest, nu zo spoedig mogelijk moest terugkomen of anders in zijn spreekbeurten moest voorzien. Fallot wist 16 december 1796 niets beters te doen dan de brief voor kennisgeving aan te nemen. Dit belette de kerkeraad niet, toen de moeilijkheden met Gallé 4 september 1797 voor de synode werden gebracht, een uiterst loffelijk getuigenis ten gunste van Fallot over te leggen. Het heette nu, dat hij onvermoeibaar en vol ijver voor zijn dienstwerk was en zich in de aanhangige kwestie met alle mogelijke eerbied tegenover de kerkeraad en zelfs met alle denkbare toegevendheid tegenover zijn ambtgenoot had gedragen.
Het Reglement van 1797, waartegen Gallé zoveel bezwaar maakte, schijnt door Fallot te zijn getekend. Hij protesteerde echter, toen de kerkeraad 10 mei 1801 de machtiging aan predikanten introk om hun salaris zelf te innen; deze maatregel was genomen om de bepaling van 7 september 1800 te kunnen effectueren, dat boeten wegens verwaarlozing van het dienstwerk voortaan van de salarissen der predkanten zouden worden afgetrokken.
De verhouding tussen Fallot en Gallé was intussen ondanks de vermaningen van de kerkeraad en de herhaalde wederzijdse betuigingen van vriendschap nog niet verbeterd. Tijdens een langdurige afwezigheid van Gallé in verband met zijn (tweede) huwelijk in juni 1801 bleek Fallot niet bereid te zijn, de diensten van zijn collega waar te nemen, terwijl Gallé dit kort te voren bij het (tweede) huwelijk van Fallot wel gedaan had. Eerst de dood van Fallot maakte aan de onenigheden een einde. Gallé had al emeritaat aangevraagd, maar eer de Raad van State aan zijn verzoek had voldaan, kwam Fallot na een ziekte van drie maanden te overlijden: 12 januari 1803 werd hij in de St. Janskerk begraven. De post van tweede predikant bij de Waalse gemeente werd opgeheven: de gehele last van het predikambt bleef op de emeritus Gallé rusten tot 15 juli 1804 een nieuwe predikant, J. Godard van Gndt (ov. Leiden 13 juli 1842) zijn intrede deed in de gemeenschap.
Fallot kocht 5 oktober 1799 van mr. Boudewijn Donker Curtius (1746-1832, NNBW I 733), praktiserend advocaat te Den Bosch, het huis Kerkstraat 93, maar verkocht dit reeds 11 december 1802 aan Margaretha Berkhout, weduwe van Pieter Bouwens.
Hij was tweemaal gehuwd, eerst te 's-Gravenhage, 23 april 1771, met Suzanna Maria Anna de la Croix (1747 - Den Bosch 2 oktober 1797, begraven St. Janskerk 5 oktober 1797), daarna met Jacoba Theresia Tuning (Valkenswaard 1753 - Arnhem 10 januari 1824), weduwe van ds. Bernabé de Labat. Deze laatste (Amsterdam 16 februari 1741 - Brielle 17 januari 1798) was ingeschreven
| 323 |
als student in de theologie te Leiden, 14 september 1761, aangenomen als lid van de Waalse gemeente te Amsterdam, 17 juni 1759 en, op attestatie van Amsterdam 25 november 1761 te Leiden, en werd geïnstalleerd als Waals predikant te Heusden, 8 maart 1772, te Brielle, 9 november 1788. Het echtpaar de Labat-Tuning, gehuwd te Vianen, 20 juni 1774, had twee kinderen: Gerard Henry (ged. Heusden 31 maart 1776, lidmaat Waalse gemeente Brielle 1 oktober 1794, eerste luitenant artillerie 1799, gehuwd Kaap de Goede Hoop, 4 juni 1803 met Hester Petronella Pricelius, ov. als ritmeester in dienst van de Koning van Holland te Mora, Castilië, juli 1809) en Madeleine Thérèse (ged. Heusden 17 mei 1780 - 's-Gravenhage 1802). Na de dood van De Labat keerde zijn weduwe uit Brielle terug naar Heusden, waar zij 11 september 1798 als lid van de Waalse gemeente werd aangenomen. De beide huwelijken van Fallot zijn kinderloos gebleven.
| 325 |
Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme 3 (1988) 244
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) 161, 266
Kees van den Oord, Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) II.105
F.L.R. Sassen, 'Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch' in: Varia Historica Brabantica III (1969) 299-302, 304, 305, 322-325